Vormings-, welzijns,- sport- en cultuurorganisaties zijn binnen de gevangenismuren al lang aanwezig. Een eerste strategisch plan hulp- en dienstverlening heeft nu de ambitie om van het diverse aanbod een traject te maken dat gedetineerden dichter bij re-integratie brengt. Herwig Hermans en Jeroen Van Luchene van de afdeling Welzijn en Samenleving spelen daarin een belangrijke rol.
Herwig Hermans: ‘Eén van de krachtlijnen van het eerste strategisch plan, dat in 2015 door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd, is dat we beter willen inspelen op de noden en behoeften van gedetineerden. Organisaties zoals Centra Geestelijke Gezondheidszorg (CGG), Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW), VDAB, Centra voor Volwassenenonderwijs en Basiseducatie, het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) en een aantal cultuur- en sportorganisaties leveren goed werk, maar we willen het wat verfijnder aanpakken, door te focussen op deeldoelgroepen. Meer differentiëren en finetunen is de boodschap.’
Jeroen Van Luchene: ‘Een andere krachtlijn van het plan is dat we trachten om van het aanbod een traject te maken dat gericht is op integratie in de samenleving na detentie. Per persoon stellen we daartoe een hulp- en dienstverleningsplan op. We bekijken bijvoorbeeld of iemand die een vorming volgt, kan doorstromen naar een VDAB-opleiding met het oog op later werk. Ook voor de diensten die na de detentie met de cliënt te maken hebben, is het interessant om zicht te hebben op het afgelegde traject.’
Hermans: ‘In de praktijk is dat minder evident dan het lijkt. Zeker bij geďnterneerden maar ook bij gedetineerden, weet je soms niet wanneer ze zullen vrijkomen en waar ze huisvesting zullen vinden. Beroepsgeheim kan ook een obstakel zijn: welke elementen uit een dossier kunnen met wie gedeeld worden? Dat vergt afspraken en een wetgevend kader.’
‘Voor de groeiende deelgroep van de oudere gedetineerden heeft de focus op tewerkstelling bovendien minder zin. De kans dat ze op de arbeidsmarkt terechtkomen is zeer klein, dus leg je de accenten anders. Vrouwelijke gedetineerden, zeker de moeders met jonge kinderen, vergen ook een specifieke begeleiding. Er is ook een groep gedetineerden die niet geďnterneerd is, maar toch met een psychiatrische problematiek kampt. En ook mensen met een drugverslaving vragen een aparte aanpak.’
‘Een enorme uitdaging vormen de gedetineerden die de talen van de hulpverleners niet machtig zijn, zeker als ze geen wettig verblijfsstatuut hebben. Zonder perspectief na detentie kun je alleen maar streven naar een menswaardig klimaat tijdens de gevangenschap, door niet-talige activiteiten zoals sport en cultuur aan te bieden.’
‘Natuurlijk kunnen we ook niet om het thema radicalisering heen. Voorlopig is het nog wat zoeken hoe we dat het beste aanpakken. Op zich is hulp- en dienstverlening aanbieden natuurlijk al een manier om preventief te werken. Een opleiding en perspectief op werk en huisvesting kunnen een radicaliseringsproces tegengaan. Voor mensen die al ver zitten in het radicaliseringsproces, is dat moeilijker.’
Van Luchene: ‘Zo een traject opstellen is wel moeilijker in arresthuizen, waar de gedetineerden nog niet weten waar ze aan toe zijn. Velen beseffen nog niet wat hen overkomt en er is uiteraard ook een veel groter verloop. Dus moet je het aanbod aanpassen. Zinvol zijn cursussen voor anderstaligen, korte vormingsmomenten, sportactiviteiten, hulpverlening op het vlak van geestelijke gezondheid, suďcidepreventie en initiatieven om het contact met de familie te behouden. Dat moet op korte termijn gebeuren, want je weet nooit hoelang iemand in een arresthuis blijft. Je kunt trouwens nooit met een standaardpakketje werken, je moet altijd rekening houden met de sfeer in de gevangenis en de doelgroep.’
Van Luchene: ‘Voor het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) in Gent bestaat binnen het strategisch plan een subactieplan voor geďnterneerden. Sinds 2015 ben ik hier tewerkgesteld. Het is een nieuw type voorziening: het is geen ziekenhuis, maar het is ook geen gevangenis. De bemanning is er al iets ruimer dan in een gevangenis, dus concentreren we ons vooral op de achterdeur van het FPC, de re-integratie achteraf. Hoe kunnen we mensen klaarstomen zodat ze op het moment dat ze het FPC verlaten toegang krijgen tot onderwijs en tewerkstelling? Binnen het FPC krijgen geďnterneerden eerst een intensieve therapie om het delict risico te beperken. Eenmaal ze gestabiliseerd zijn, kunnen ze de stap naar de maatschappij zetten. Meestal komen ze in residentiële voorzieningen of een vorm van Beschut Wonen terecht. Ook hier streven we naar een globaal Vlaams plan dat inspeelt op de behoeften van de geďnterneerden. Ons departement WVG is daarbij een netwerkmanager, die zoekt naar de mogelijkheden binnen andere beleidsdomeinen. Natuurlijk kun je niet solo slim spelen. Je kunt ook geen zaken ontwikkelen die ingaan tegen de evolutie bij Justitie en Volksgezondheid, twee federale bevoegdheden. Er moet dus voortdurend een afstemming gebeuren.’
Hermans: ‘Het strategisch plan wil ook de gedetineerden en geďnterneerden zelf betrekken door te luisteren naar hun behoeften én door hen te laten participeren aan de organisatie en bekendmaking van de activiteiten. Ook de omgeving van de gedetineerden, willen we betrekken in de verfijning van ons aanbod.’
‘Naar die participatie voerde de VUB in de gevangenis van Gent een onderzoek. In de uitvoering van het strategisch plan proberen we trouwens in het algemeen de academische wereld meer te betrekken. De UGent heeft bijvoorbeeld meegewerkt aan een onderzoek in een aantal gevangenissen naar het gezondheidsprofiel van gedetineerden. Op het vlak van preventieve gezondheidszorg, een Vlaamse bevoegdheid, liggen immers heel wat uitdagingen voor ons. De online-hulpverlening is in volle ontwikkeling en biedt mogelijkheden als de computer in de cel een feit wordt. Rond dit thema werken we samen met de Artevelde Hogeschool te Gent.’
‘Maar we volgen met spanning de ontwikkelingen bij Justitie, dat niet lijkt te ontkomen aan de besparingsnoden. Hopelijk resulteert dat niet in gedetineerden die langer op cel worden gehouden en minder activiteiten, begeleiding en hulpverlening krijgen.’