Annick Deblauwe: ‘De aanleiding voor de oprichting van deze commissie waren de verhalen over geweld, misbruik en verwaarlozing in jeugd- en onderwijsinstellingen die in 2013 opdoken in de media. In de meeste gevallen ging het over geweld van meer dan veertig jaar geleden. Om meer zicht te krijgen op de omvang van het probleem deed jeugdpsychiater Peter Adriaenssens een oproep aan de slachtoffers om zich te melden via het nummer 1712. Deze hulplijn richt zich tot elke burger met vragen over geweld, misbruik en kindermishandeling en wordt bemand door hulpverleners van de Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) en de Vertrouwenscentra Kindermishandeling. De oproep kreeg gehoor en heel wat slachtoffers meldden zich. In mei 2013 riep minister Jo Vandeurzen een expertenpanel bijeen dat aanbevelingen deed over de aanpak van het probleem.
Dat resulteerde in de oprichting van een tijdelijke, onafhankelijke commissie voor slachtoffers van historisch misbruik die op 1 december 2014 van start ging. Voorafgaand was er een beperkt historisch onderzoek door de KULeuven, waaraan een tiental slachtoffers hebben deelgenomen. De derde aanbeveling van het expertenpanel historisch misbruik was de organisatie van lotgenotencontacten in elke provincie onder leiding van een professionele coach. Het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk rekruteerde de coaches. De lotgenotencontacten werden georganiseerd als er minimum drie slachtoffers wensten deel te nemen aan de gesprekken. In januari 2015 zijn de sessies begonnen in Limburg en Oost- en West-Vlaanderen. In andere provincies waren er te weinig kandidaten voor het lotgenotencontact. Er waren een zestal maandelijkse contacten, met daarna mogelijk nog drie kwartaalbijeenkomsten en een afrondende fase. Wie daar behoefte aan had, werd daarna doorverwezen naar een ander traject.’
‘De erkennings- en bemiddelingscommissie zou zes maanden actief zijn, maar omdat de respons aanvankelijk beperkt bleef, werd de duur verlengd tot eind december 2015. Officieus is de commissie pas op 1 februari 2016 gestopt, omdat er nog dossiers dienden afgewerkt te worden.’
‘De taak van de commissie was de slachtoffers die zich aanboden ontvangen, aanhoren en erkenning geven. Voor de meeste slachtoffers was het de eerste keer dat zij hun verhaal mochten doen én ook geloofd werden. Deze erkenning werkte enorm helend voor elk van de slachtoffers. De meerderheid van de slachtoffers hoopte op een soortgelijke erkenning door de verantwoordelijken van de instellingen of door de genoemde daders. In de eerste plaats zocht de commissie contact met de huidige leidinggevende van de instelling waar het misbruik plaats vond. Via deze leidinggevenden probeerde de commissie om de genoemde daders op te sporen, want zelf had de commissie geen onderzoeksmandaat.'
'De gesprekken met de huidige leidinggevenden van de instellingen liepen niet altijd gemakkelijk. Er was vaak geen voeling meer met bijvoorbeeld de congregatie die vroeger de instelling beheerde. Soms schoten de leidinggevenden in een kramp en was het duidelijk dat ze het potje liever gedekt hielden. Andere instellingen hadden de zwarte bladzijde uit hun geschiedenis al op hun website geplaatst en nodigden de slachtoffers uit om zich te melden. In een zeldzaam geval kwamen we tot bij de genoemde dader. In een gesprek met de commissie en de genoemde dader ontkende deze laatste alle aantijgingen, waardoor een gesprek met het slachtoffer met het oog op erkenning geen zin had. Op dat moment stopte het traject voor de commissie. Ondanks de ontkenning van de vermoedelijke dader, was het voor het slachtoffer toch een belangrijke démarche.’
‘In totaal liepen 60 oproepen over historisch misbruik binnen via 1712. Negentien slachtoffers klopten aan bij de commissie en uiteindelijk werden er veertien dossiers opgestart. Sommige van de negentien slachtoffers beslisten niet verder te gaan en in een paar gevallen ging het over feiten van na 1990 en was er dus geen sprake van historisch misbruik. Met meer middelen voor de campagne was de respons wellicht groter geweest. Het campagnefilmpje op televisie en YouTube was maar veertien dagen te zien, een paar keer per dag. We weten niet of we de mensen bereikten die we wilden bereiken. Bovendien leerden we dat het voor slachtoffers niet vanzelfsprekend is om na zo’n lange tijd met hun verhaal naar buiten te komen.’
‘Maar één ding is wel duidelijk: de verhalen waren stuk voor stuk afgrijselijk en meermaals werd ik tot tranen toe bewogen. De mishandeling in de kindertijd, ongeacht of het ging over psychisch, fysiek, seksueel geweld of verwaarlozing, had bij alle slachtoffers een grote impact op hun verdere leven. Gelukkig heeft het traject dat ze via de commissie aflegden voor elk van de veertien slachtoffers een helend effect gehad.’
‘Aanvankelijk was mijn rol bij de commissie administratief en logistiek. Maar aangezien ik de contacten legde met de slachtoffers en de instellingen en bij elk gesprek aanwezig was, werd ik voor de slachtoffers het gezicht van de commissie. Het was bijzonder om als beleidsmedewerker te ervaren welke impact een beleidsaanbeveling kan hebben .'